Rond 1730 werd een nieuw orgel gebouwd. Hoewel er geen archivalische bewijzen zijn, wijst alles er op dat de auteur Louis de la Haye (Gent/Antwerpen) was. In het begin van de 19de eeuw verbouwden de gebroeders Van Peteghem (Gent) het instrument, vermoedelijk naar de huidige (gereconstrueerde) gestalte. Rond 1850 herplaatste L.B. Hooghuys (Brugge) het orgel in de gerenoveerde kerk. In 1959 werd het orgel totaal gemoderniseerd door de firma Loncke (Esen) en boven het doksaal opgehangen. In de periode 2009-2011 had een restauratie-reconstructie plaats door de firma Lapon uit Diksmuide, waarbij zowel het Delhaye-materiaal als de Van Peteghem-inbreng geïntegreerd en geoptimaliseerd werden onder het advies van Jozef Braekmans.
Hoofdwerk
Cornet V
Montre 8
Prestant 4
Bourdon 8
Doublette 2
Flûte 4
Nazard 2 2/3
Tierce 1 3/5
Larigot 1 1/3
Fourniture III
Cimbal II
Trompet B +S
Clairon 4
Voix Humaine 8
Positief
Prestant 4
Bourdon 8
Doublette 2
Flûte 4
Nazard 2 2/3
Tierce 1 3/5
Cornet III
Fourniture III
Cromhoorn B + S
Pedaal
Subbas 16
Bourdon 8
Trompet 8
Tessituur manualen C, Cis – f’’’ Toonhoogte a = 406 Hz
Tessituur pedaal C – d Stemming ongelijkzwevend
Tremblant & Rossignol
Het orgel in de kerk van Adegem
In kerkrekeningen van voor het Ancien Regime is er nauwelijks iets te ontdekken over het kerkorgel. Dat er zeker in de 18de eeuw een aanwezig was, kunnen we opmaken uit enkele sporadische uitgaven voor herstellingen aan de blaasbalg en voor het jaarlijkse onderhoud van het instrument. En aan het huidige orgel en balustrade van het doksaal zijn nog enkele restanten te zien uit de 18de eeuw. Het is pas vanaf de 19de eeuw dat we beter geïnformeerd zijn over.
Het dokzaal
In 1843 wordt door een (anonieme) Gentenaar een devies opgesteld voor het “veranderen en placeren den houden dokzael, daer bij het opzuyveren en restoreren van alle het spieschen hout dat daer aen bevonden word.” Bij de afbraak van de kerk worden alle nog bruikbare voorwerpen en meubilair en voorzichtig uit de kerk verwijderd: biechtstoelen, de preekstoel, zitbank van de kerk- en de armmeesters en het dokzaal. De altaren worden verkocht aan de kerkfabriek van Waarschoot, de rest wordt in de nieuwe kerk geplaatst.
Door het bouwen van de nieuwe kerk zit de kerkfabriek zo goed als financieel aan de grond, vandaar dat veel van het 'oude' meubilair opnieuw wordt gebruikt, ook het dokzaal. Veel zorg wordt aan het opbergen ervan niet besteed, drie ronde eiken stukken liggen maandenlang in de boomgaard achter de huidige pastorie. Het hout ervan wordt naderhand gebruikt aan het rooster waarop het nieuwe dokzaal rust.
Het rooster waarop het dokzaal rust wordt gemaakt van rood rigahout, 60 meter balken van 14 op 20 cm. Samen met de houten vloerbedekking van de luizolder wordt daarvoor 339,40 fr. betaald. Vanzelfsprekend dienen er aan de dokzaalkasse zelf heel wat veranderingen te gebeuren om ze aan de ruimte van de nieuwe kerk aan te passen. Vier timmerlieden zijn bij dit werk twintig dagen in de weer. In totaal kost het plaatsen van het dokzaal 899,40 fr. Niet inbegrepen is het binnenwerk en verdere aanpassingen door de orgelmaker. Nadat het dokzaal af is, wordt het helemaal schoon gezuyverd, bekwaem om te konnen fernissen. 12
Het orgel
Zoals gezegd konden we in de bronnen (voorlopig) niets vinden over de aankoop van een orgel. Dat het eerste orgel waarschijnlijk een Van Peteghem orgel is, zou kunnen afgeleid worden uit het feit dat bij het begin van de 19de eeuw door Pieter De Weerdt, schatbewaarder van de kerkfabriek, talrijke betalingsbewijzen worden uitgeschreven op naam van Lambert Van Peteghem “voor het accordeeren en onderhoudt van den orgel”. In een kunsthistorisch verslag van het orgel lezen we dat “doksaal en orgel een waardevol historisch geheel vormen uit het midden van de 18de eeuw; één en ander wijst erop dat het zou kunnen gaan om een orgel van Louis Delhaye, orgelbouwer uit Gent en later in Antwerpen verblijvend.” Dit lijkt wel een erg boude veronderstelling waarvoor geen enkel bewijs voorhanden is.
In 1831 wordt het orgel door diezelfde Lambert grondig schoongemaakt en hersteld. Van Peteghem verblijft daarvoor, samen met zijn zoontje het orgel moet ‘blazen’, zeven dagen in Adegem. Hij overnacht in de herberg van Pieter Francies Willems waar dochter Francesca voor seven daegen eeten, drincken en slaepen zorgt en daarvoor 17 stuivers daags krijgt. In 1833 is het Pieter Charles Van Peteghem die het orgel komt stemmen.
Het orgel wordt bij de afbraak van de kerk in 1842 uitgebroken door de Brugse orgelbouwer L.B. Hooghuys en naderhand ook door hem in de nieuwe kerk geplaatst. Het is ook Hooghuys die instaat voor het jaarlijkse nazicht. In 1849 worden door Hooghuys verschillende nieuwe spelen aan het orgel toegevoegd: vox humana, flute octava in plaats van symbal, en een ? dulcia.
Onder pastoor Christiaens is het opnieuw orgelbouwer Van Peteghem die aangeworven wordt voor het onderhoud. In 1859 voert Van Peteghem opnieuw grote veranderingswerken uit die meer dan 200 frank losten; jammer genoeg wordt niet vermeld welke werken precies gebeurden.
Rond 1906 wordt een nieuw orgel geplaatst of wordt het bestaande orgel herbouwd door de firma Anneessens. Dit kan worden opgemaakt uit een brief van 26 juni 1948 van orgelbouwer Daem uit Appelterre aan pastoor Van Damme: "In de bewering dat het orgel door ons gebouwd is, zo zie ik nu, ben ik mis geweest; wil mij hierom verontschuldigen. Het is wel een der laatste orgels geweest van den ouden Anneessens, orgelmaker, die mijn vader zaliger bij u heeft geplaatst en die werkelijk zijn werk was; hij heeft dit stelsel dan algemeen toegepast." Met ‘stelsel’ wordt het nieuwe pneumatisch systeem bedoeld dat in die tijd algemeen wordt toegepast door Daem. Met andere woorden: het orgel is een ontwerp van vader Daem die toen nog in opdracht werkte van Anneessens.
Tijdens de beschietingen van het dorp in de Eerste Wereldoorlog, vooral dan door het terugtrekkende Duitse leger in 1918, wordt de kerk getroffen door enkele projectielen. Het Anneessens- of Daemorgel zit onder het stof, het klinkt vals, verschillende tonen blijven achterwege en enkele spelen doen het niet meer. Het instrument wordt opnieuw gebruiksklaar gemaakt, maar dat gebeurt niet op een heel deskundige manier.
André Daem
Bij de Achttiendaagse Veldtocht van mei 1940 krijgt de kerk opnieuw enkele voltreffers te verwerken. De daken van de kerk worden vernield en het interieur ziet er niet meer uit. De gebrandschilderde glasramen liggen grotendeels aan diggelen en ook ander meubilair, zoals het orgel, raakt erg beschadigd. Het instrument zit vol stof en brokstukken van afgevallen pleister, de pijpen en ook de speeltafel dienen dringend hersteld te worden.
Pas tegen eind 1943 wordt er werk van gemaakt. Twee orgelbouwers, André Daem uit Appelterre en Joseph Reygaert uit Geeraardsbergen, dienen een bestek in. Het prijsverschil tussen beide gespecialiseerde firma's is opvallend groot. Reygaert wil het orgel opnieuw speelklaar maken voor 6 800 fr., bij Daem moet dit 15 800 fr. kosten. Voor die prijs wordt wel het gehele orgel gedemonteerd en worden alle versleten blaasbalgjes, meer dan 500, met "goed en gepast leder hersteld". Het werk zal uiteindelijk drie à vier weken duren en, "gezien de onmogelijkheid zich dagelijks naar huis te begeven, door te groot tijdverlies, zou er moeten voorzien worden in slaapgelegenheid en voldoende voeding voor twee personen", net als in de tijd van Hooghuys, meer dan een eeuw ervoor. En het is oorlog want ,"de zegels voor het tijdperk van het verblijf zullen afgegeven worden", waarmee vanzelfsprekend rantsoenzegels worden bedoeld. Daem kan het werk pas tussen februari - april 1944 uitvoeren, terwijl Reygaert onmiddellijk aan de slag kan.
Het is niet duidelijk wie het orgel tenslotte herstelt, meer dan waarschijnlijk Daem, want in juni 1948 komt hij het orgel stemmen en onderhouden. Bij die gelegenheid onderzoekt hij het vrij grondig en komt tot de vaststelling dat het instrument eens goed onder handen dient genomen te worden want bij de vijandelijkheden van september 1944 is het weer prijs. Het orgel verkeert volgens Daem "in een rampzaligen toestand": "Ik heb verder het orgel goed onderzocht en den prijs wel overwogen; het werk voor algeheel herstel met vernieuwing der blaasbalgjes, in orde brengen van het pedaal, restauratie met kuisen, harmoniseren en stemmen als een nieuw, zal kosten 35.000 fr. met inbegrip van drie weken verblijf en voedsel voor drie personen voor rekening van de kerkfabriek gezien dit werk standvastig moet uitgevoerd worden en huiswaarts keren te veel nadelig zou zijn voor het perfect uitvoeren van het werk." Daem belooft pastoor Van Damme dat door een perfecte herstelling van de blaasbalgjes met kwaliteitsvol leder er geen enkele fout meer aan het orgel zal voorkomen en het een prachtig harmonisch instrument zal zijn.
Jos. Loncke en Zonen
In juni 1956 wordt opnieuw over een zoveelste restauratie gesproken. Pastoor Van Damme gaat in juni persoonlijk naar het bisdom met het verzoek hem te steunen bij de herstelling. Orgelist van de Sint-Baafskathedraal, Gabriël Verschraegen uit Afsnee aan de Leie ,wordt door het bisdom verzocht zich naar Adegem te begeven om het orgel te onderzoeken en te polsen naar de financiële mogelijkheden van de Adegemse kerkfabriek.
Bij zijn bezoek aan Adegem stekt Verschraegen vast dat het orgel ongeveer 50 jaar geleden, rond 1906, is omgebouwd met een pneumatisch systeem door de firma Daem. Zoals we reeds schreven gebeurde dit echter door de firma Anneessens. De dispositie van het orgel is als volgt:
Pedaal Manuaal I Manuaal II
Gedekt 16', gedekt 8' Bourdon 16' Bourdon 8'
Bourdon 8' Salicional 8'
Montre 8' Vox celestis 8'
Flute harmonique 8' Flute octaviante 4'
Gamba 8' Vox humana 8'
Prestant 4' Hobo 8'
Doublette 2'
Verschraegen stelt voor het orgel om te bouwen met een electro-pneumatisch systeem met gebruik van de oude windladen en behoud van het bestaande pijpwerk, voor zover mogelijk. Hij stelt ook de volgende, nieuwe dispositie voor:
Pedaal Manuaal I Manuaal II
Gedekt 16' Prestant 8' Gedekt 8'
Gedekt 8' Gedekt 8' Wilgenpijp 8'
Octaafbas 8' Harmonische fluit 8' Fluit 4'
Koraalbas 4' Gamba 8' Sesquialter
Prestant 4' Zwegel 2'
Octaaf 2' Cimbel 2r
Hobo 8'
De oude spelen 'vox celestis' en 'vox humana' vallen weg en zoals te zien komen er drie nieuwe spelen bij: sesquialter, zwegel en cimbel.
Op 27 juni 1956 wordt contact opgenomen met de firma Loncke uit Esen bij Diksmuide. Jos Loncke is bereid het orgel te komen onderzoeken, maar vertrekt op 5 juli naar "Lourdes en we zullen als 't God belieft terug zijn rond 18 juli." Op 27 juli moet Loncke naar Sleidinge om er het orgel te stemmen en hij zal van de gelegenheid gebruik maken om het orgel te onderzoeken alvorens een bestek op te maken.
Het bestek is op 25 augustus klaar, in een begeleidende brief stelt Loncke toch wel enkele ingrijpende wijzigingen aan het dokzaal voor. Eerst en vooral wil hij het orgel hoger ophangen zodat er voldoende ruimte ontstaat tussen het orgel en de balustrade zodat de zangers vrij zicht hebben in de kerk. Ook stelt Loncke voor het dokzaal naar achter toe ruimer te maken zodat de zangers ook daar meer ruimte krijgen. Daartoe zou een dichtgemetselde boog van de vroegere kerk opnieuw worden opengemaakt, zodat er een verbinding zou ontstaan met de huidige luizolder.
In zijn bestek volgt Loncke trouw het lastenkohier zoals dat is opgemaakt door de Adegemse kerkfabriek. Het bestaande orgel wordt volledig gedemonteerd en getransporteerd naar het werkhuis in Esen. Daar zal het nieuwe orgel worden gebouwd volgens het "electro-pneumatiek stelsel" waarbij de spelen worden verdeeld over een voetwerk en twee handklavieren. Het geheel van de registers van het orgel zal bestaan uit:
- een voetwerk met 30 tonen;
-een hoofdwerk met 56 tonen;
-een zwelwerk met eveneens 56 tonen.
Het orgel telt 447 pijpen en er zijn verschillende registerhulpen: dominoregisters, registerwipjes, voetpistons, bascuultrede voor het zwelwerk, enz.
De onderdelen van het orgel zelf worden als volgt afgewerkt:
- Het regeerwerk bestaat uit een vrijstaande eikenhouten speeltafel die kan gesloten worden met een roldeksel;
- Pedaalwerk bestaande uit 30 toetsen met regelbare weerstand;
- Windladen, kegelladen en transmissieladen;
- Windwerk: herstelling van de oude magazijnblaasbalg met geruchtdempende kast voor de ventilator en windregelaar met rolgordijn;
- Pijpwerk: alle oude pijpen zullen hersteld worden, de nieuwe pijpen zullen in verhouding worden gemaakt tot de oude spelen; niet gebruikte oude pijpen zullen hersmolten worden met toevoeging van voldoende tin en de houten pijpen zullen zorgvuldig worden hersteld en beschermd tegen houtworm en vervolgens worden geverfd.
411
Vanzelfsprekend is de firma Loncke niet de enige kandidaat voor het plaatsen van een nieuw orgel. Eind september 1956 laat de Alfons Joris-Hoyen uit Hasselt weten erg geïnteresseerd te zijn in het plaatsen van een nieuw orgel in de Adegemse kerk. Deze firma bouwde of vernieuwde reeds orgels in Male in de Sint-Trudoabdij , in Sijsele, Maldegem, Waterland-Oudeman en Sint-Margriete. Deze orgelbouwer stelt een heel aparte oplossing voor om het 'contact' tussen orgelist en celebrant optimaal te maken, hij wil namelijk een tweede speeltafel nabij de preekstoel plaatsen. Het orgel dat Joris-Hoyen voorstelt zou 378 pijpen tellen, een pedaal met dertig tonen, twee manualen en 17 verschillende spelen. Prijs: 347.000 frank. De oude pijpen, blaasbalg, windbuizen en zwelkast zullen worden behouden en hersteld. Voor de overname van oude materialen krijgt de kerkfabriek een korting van 12.000 frank.
Gedurende heel het jaar 1957 wordt over het nieuwe orgel niets meer vernomen, oorzaak hiervan is ongetwijfeld het overlijden van pastoor Van Damme in 1957. Kort na de aanstelling van pastoor De Malsche wordt het orgeldossier opnieuw bovengehaald. Door de nauwe contacten tussen orgelist Verschraegen en de firma Loncke is het uiteindelijk Verschraegen die, geheel in samenspraak met Loncke, het nieuwe orgel ontwerpt. Belangrijk voor het interieur van de kerk is dat het orgel inderdaad hoger zal worden gehangen zoals door Loncke werd voorgesteld. De kosten voor demontage, inpakken en transport van het oude orgel, herstel en vernieuwingswerken, het opstellen, harmoniseren en stemmen worden op 298.480 frank geraamd.
Restauratie van het orgel
De Bisschopelijke Commissie voor Orgelbouw geeft zijn fiat en op 2 maart 1958 keuren dokter Raphaël Du Caju, voorzitter van de kerkfabriek, en Jules Van Deynse, secretaris, het ontwerp goed. Alles wijst erop dat de voorkeur van de kerkfabriek naar de firma Loncke gaat, vanuit Adegem wordt bijvoorbeeld aan Loncke zelf gevraagd of hij niet enkele andere firma's kent die eventueel een bestek zouden kunnen indienen. Loncke prijst uiteraard in der eerste plaats zichzelf aan, maar deelt ook het adres mee van de firma J. Stevens (Duffel), P. Anneessens (Menen) en Emiel Verschueren (Tongeren).
De vier firma’s worden aangeschreven en dienen tijdig hun prijsofferte in, behalve Anneessens die niet geïnteresseerd is :
10 maart 1958 Jos Loncke en zonen 296 900 fr.
17 maart 1958 E. Verschueren 325 000 fr.
22 maart 1958 Jos. Stevens 320 700 fr.
Op 2 maart 1958 komen pastoor Albert De Malsche, dokter Raphaël Du Caju, Jules Van Deynse, Gustaaf Boute, Cyriel Hermie en Bernard Stockman bij elkaar om de werken aan het orgel definitief toe te wijzen. De raad van de Kerkfabriek stelt vast dat het kerkorgel zich in een gheel slechte staat bevindt en dat uit ervaring is gebleken dat kleinere herstellingen geheel ondoelmatig zijn. Verder wordt in overweging genomen dat er, buiten de normale parochiale diensten, jaarlijks verschillende grote plechtigheden plaats hebben waarbij 'hoge binnen- en buitenlandse personaliteiten aanwezig zijn'. Met deze plechtigheden wordt voornamelijk de jaarlijkse herdenkingsplechtigheid op het Adegemse Canadese kerkhof bedoeld en de Poolse herdenking ter gelegenheid van Allerheiligen.
Uit onderzoek door schatbewaarder Boute blijkt dat de Kerkfabriek over 291 000 frank beschikt.
Het besluit is dat de werken worden toegewezen aan de firma Loncke en dat er subsidie zal worden aangevraagd bij de provincie en bij het gemeentebestuur. Het orgeldossier belandt in augustus bij het bisdom en daar wil men precies weten hoe de werken zullen gefinancierd worden: "Welke de oorsprong is van de verschillende geldmiddelen die Gij voorziet om die herstelling te betalen en of die gelden op het Gemeentekrediet geplaatst zeker beschikbaar zullen zijn om die werken te betalen en of het niet best waar van U daar eerst van te vergewissen door die gelden af te halen, en wat Gij zult doen in geval Gij over die gelden niet zeker kunt beschikken?" Vicaris-generaal De Keersmaeker is er bepaald niet gerust in.
Pas op 10 oktober 1958 keurt de Bestendige Deputatie van de provincie het besluit van de Kerkfabriek goed, een beslissing over de subsidie van 10 % is echter nog niet genomen laat gouverneur Mariën weten, pas na de afrekening van de werken zal daarover worden beslist. Later, op 15 juli 1959, komt het ontnuchterende nieuws van "het Provinciaal Gouvernement van Oost-Vlaanderen" dat "krachtens het onlangs aangenomen reglement de restauraties aan het orgel van de kerk geen provinciale subsidies genieten".
Onmiddellijk wordt Loncke op de hoogte gebracht dat het orgel mag herbouwd worden, want de Kerkfabriek wil het op 15 augustus 1959 inwijden. Loncke belooft zijn uiterste best te doen en stuurt op 24 december 1958 al een eerste vorderingsstaat ten bedrage van 98.960 frank op.
In maart 1959 is er wat over en weer geschrijf over de precieze plaatsing van het orgel. Loncke stelt dat er twee mogelijkheden zijn. De eerste is het orgel te laten rusten op vier pijlers met dit nadeel dat de twee middelste pijlers volledig zichtbaar zullen zijn en echt hinderlijk bij het eventueel dirigeren van het koor. Het zou ook niet heel esthetisch zijn. De tweede mogelijkheid is het orgel te laten rusten op twee zware balken waardoor de middelste pijlers overbodig zouden worden. Daardoor zou er heel wat plaats vrij komen. Om de kosten te drukken raadt Loncke de Kerkfabriek aan deze werken te laten uitvoeren door een aannemer ter plaatse. Uiteindelijk worden alle pijlers van het doksaal verwijderd en rust het orgel op vier ijzeren balken.
Het is ondertussen al eind maart 1959 geworden, en de tijd begint te dringen. De plaatsing van de 'poutrellen' waarop het orgel moet rusten sleept aan tot in juni. Ook wil de Kerkfabriek dat Loncke de balustrade van het doksaal restaureert. Stukken van het snijwerk zijn verdwenen en alles zit onder een dikke laag vernis. Loncke staat er niet op dit werk uit te voeren en raadt de kerkfabriek aan te rade te gaan bij een schilder uit de streek die over de nodige stellingen beschikt. Een kostprijs opgeven kan niet, "daar men nooit weet hoe hard die vernis in het houtwerk zit en of hij gemakkelijk loskomt. Wij hebben hier een beeldhouwer tussen ons personeel die kan de kleine herstellingen aan het beeldhouwwerk uitvoeren, maar wij denken dat U er profijt aan zoudt doen het eigenlijke reinigen te laten doen uitvoeren door iemand van de streek". In een latere brief vraagt Loncke of "de kerkfabriek nog zinnens is de balustrade te laten kuisen. Voor wat het advies betreft, met de samenstelling soda en bruine zeep kunnen we u melden dat we goede resultaten bekomen hebben". Tenslotte besluit de Kerkfabriek de reiniging, restauratie en binnenbekleding met 'eiken' triplexplaten aan Loncke toe te vertrouwen.
De Kerkfabriek wil ook de vrijkomende muur onder het orgel laten bezetten met eikenhout, "om zodoende met de onderkant van het orgel een geheel te vormen". Ook moet de blaasinrichting worden verplaatst naar een hogere torenverdieping en in de nis achter het orgel door middel van een schuifdeur worden afgesloten. Kortom, aanpassingen te over.
Begin juli 1958 laat Loncke weten dat het orgel binnen enkele dagen zal worden overgebracht naar Adegem. Het is dan echter kermis in Adegem, zodat er moet gewacht worden met het transport. In de weken daarna wordt het orgel volledig gemonteerd en gestemd op "A. norm 870 trillingen". De afrekening met Loncke gebeurt zonder veel problemen: op 24 juli wordt hem een derde en laatste schijf van 98. 980 frank uitbetaald en apart nog eens 9.140 frank voor bijkomende werken. In totaal wordt aan Loncke 325. 890 frank uitbetaald. In september 1959 wordt de orgelkast helemaal gereinigd en het beeldhouwwerk hersteld en geboend en wordt de balustrade gereinigd en verstevigd met triplexplaten.
Met het ereloon van Gabriël Verschraegen is er een misverstand. Verschraegen, die toezicht houdt op de herstellings- en verbouwingswerken, verkeert in de mening dat de Kerkfabriek zal worden betoelaagd door de provincie, en hij rekent dan ook de gebruikelijke 6 % ereloon aan, 17.760 frank. Pastoor De Malsche en schatbewaarder Jozef De Keyser schrikken niet weinig als ze dit bedrag onder ogen krijgen, want met het bisdom is overeengekomen dat Verschraegen met 5.000 frank zou tevreden zijn als er geen toelagen worden verleend. Kanunnik Van Durme wordt ingeschakeld en die vraagt tekst en uitleg bij Verschraegen. Die zendt op 14 augustus een nieuwe factuur ten bedrage van de overeengekomen 5.000 frank. Verschraegen komt het orgel ook inspecteren en alles wordt goedgekeurd.
Inwijding
De plechtige wijding en 'inspeling' van het orgel gebeurt op zondag 23 augustus 1959 om vier uur in de namiddag. Het is pastoor-deken Delfosse uit Eeklo die het orgel wijdt, waarna het parochiaal zangkoor de lof zingt van het nieuwe instrument. De ons reeds bekende Verschraegen, hoofdorganist van de Sint-Baafskathedraal en professor orgel aan het muziekconservatorium van Gent, verzorgt daarna een recital :
- Preludium en fuga in a kleine terts J. S. Bach
- Noël met variaties Claude Balbastre
- IIIde Choraal C. Franck
- Allegro Vivace (uit de eerste symfonie) Louis Vierne
- Paraphrase-Carillon Charles Tournemire
De kerk zit bomvol, iedereen luistert vol bewondering naar het prachtige orgelspel van Verschraegen. Adegem was verrukt over het nieuwe instrument.
Opnieuw herstellingen
Het vernieuwde instrument blijft tot in 1990 tamelijk bedrijfszeker. Jaarlijks wordt het nagekeken en worden er noodzakelijke, kleinere herstellingen uitgevoerd. Tot in 1990, want dan moet het orgel opnieuw geheel gereinigd en hersteld te worden. Loncke Orgelbouw uit Zarren schat de werkzaamheden op ongeveer drie maanden, kostprijs: 633 861 frank. Voor deze prijs worden het pijpwerk, speeltafel, windladen, pijproosters, het binnenwerk, de orgelkast, de blaasbalg en ventilator volledig schoongemaakt en hersteld en wordt het orgel ook opnieuw geïntoneerd en gestemd. Het project gaat niet door en er wordt enkel wat stop- en lapwerk verricht.
In 1996 wordt het dan opnieuw menens, de Kerkfabriek neem Edward De Geest onder de arm. De Geest is organist-titularis van de Sint-Baafskathedraal, directeur van de Academie voor Muziek en Woord te Eeklo en lid van de Diocesane orgelcommissie van het bisdom Gent. Men vraagt De Geest een bestek op te maken van de nodige herstellings- en verbouwingswerken.Het dossier wordt toegestuurd aan verschillende orgelbouwers met volgend resultaat:
Loncke orgelbouw in Kortemark-Zarren 6 244 205
Bruggeman-Baert uit Marke-Kortrijk 4 174 500
Lombaerts Leopold uit Ninove-Meerbeke 5 947 150
Pels Orgelbouw uit Herselt geen offerte
Andriessen Orgelbouw Anneessens uit Menen 8 470 000 (herstelling van het bestaande orgel: 1 159 180)
Op 4 september 1996 vindt er een bijeenkomst plaats in de pastorie van Adegem waarbij de herstellingswerken aan het orgel worden besproken. Aanwezig zijn: pastoor D'Hooghe, de voltallige kerkraad, burgemeester Jean Rotsart de Hertaing, Edward De Geest en orgelist Jamie De Boel. Volgens De Geest is het aanbod van Bruggeman bijzonder gunstig. Daarenboven vergroot hij de opgegeven dispositie met twee extra registers zodat de klankkleur van het orgel verrijkt wordt. Bruggeman is ook een nog jonge orgelbouwer, die zeer constructief, degelijke en kunstvol bouwt en die serieuze referenties kan voorleggen. Lombaerts en Loncke geven dicht bij elkaar liggende prijzen en hun beschrijving is goed opgemaakt. Het aanbod van Andriessen ligt abnormaal hoog.
Het Adegemse orgeldossier raakt in de administratieve molen en raakt er maar niet uit. Op dinsdag 30 september 1997 is er een belangrijke vergadering over het dossier in het Provinciaal Administratief centrum te Gent. Daarop is nagenoeg de hele Adegemse kerkraad aanwezig (met uitzondering van pastoor D'Hooghe), Edward De Geest, A. Van Suyt als vertegenwoordiger van de gemeente Maldegem en drie vertegenwoordigers van de provincie. Het dossier wordt nauwkeurig besproken alsook de stappen die werden ondernomen om het goedgekeurd te krijgen. Blijkt dat het bestek van De Geest moet aangepast worden aan de voorschriften van de nieuwe wet op overheidsopdrachten en het besluit van de bijeenkomst is dat het hele dossier terug naar af moet.
In oktober 1997 stelt Edward De Geest een nieuw bestek op voor "Herstellings- en onderhoudswerken tot een rein-mechanisch instrument van het orgel in de Sint-Adrianuskerk te Adegem" ten bedrage van 5.793.480 frank. In de vergadering van de kerkraad van 8 oktober 1997 wordt de grondige vernieuwing en aanpassing van het orgel in principe goedgekeurd. De Kerkfabriek beschikt over 1.600.000 frank eigen middelen, de rest zal worden gesubsidieerd.
Een vernietigend oordeel
Niets lijkt de restauratie nog in de weg te staan, tot in april 1998 het hele project wordt afgekeurd door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Monumenten en Landschappen. In een bijzonder goed gedocumenteerd verslag van Edgard Goedleven, afdelingshoofd, worden de redenen van de afwijzing uiteengezet. We laten ze hier verkort volgen.
De toren van de Sint-Adrianuskerk werd bij K. B. besluit van 3 juli 1942 als monument beschermd. Het orgel van de kerk blijkt in oorsprong een balustrade-orgel te zijn geweest dat tot een eenheid was vergroeid en sedert 1942, dus voor de verbouwing door Loncke in 1956, vormden orgel, doksaal en toren één geheel en dienen zij beschouwd te worden als deel uitmakend van de beschermde toren.
Doksaal en orgel vormen, ondanks alle veranderingswerken, nog een waardevol historisch geheel uit het midden van de 18de eeuw. Na de verbouwing van 1956 bleven nog heel wat elementen van het oude orgel gespaard: het orgelmeubel, de frontpijpen van de Gentse orgelmakers Van Peteghem, verschillende loden pijpen uit de eerste helft van de 19de eeuw en een twintigtal houten pijpen. Het is interessant materiaal omdat het illustratief is voor een in Vlaanderen weinig voorkomend orgeltype met zijkant bespeling. Een dergelijke structuur is kenmerkend voor orgelbouwer L. Delhaye (tot 1780: De la Haye). Jammer genoeg ontbreken archivalische bewijzen om deze veronderstelling te bewijzen, het auteurschap van Delhaye staat dus niet vast.
Het ingediende ontwerp (ven De Geest) houdt geen rekening met het historisch gegeven en dient als een verdere aanslag te worden beschouwd op een beschermd waardevol geheel, en is dus totaal onaanvaardbaar. Er dient gezocht te worden naar de wedersamenstelling van de bestaande doksaal- en meubelstructuur van vóór 1956. Vanuit die achtergrond kan een instrument worden ontworpen, dat aansluiting vindt op de oude elementen en verantwoord ingebouwd is binnen de contouren van het oude meubel. Het heeft geen enkele zin de huidige hybride en getransformeerde structuur te behouden en te herstellen.
De Adegemse kerkraad, en vooral Robert Van Vooren, blijft niet bij de pakken zitten, en het dossier wordt aangepast aan de wensen van de Vlaamse Gemeenschap. Duidelijk met succes, want in januari 2004 komt eindelijk de toelating om het orgel volledig te restaureren. De toelating is er wel, maar wanneer precies de werken zullen aanvangen, is nog niet duidelijk want in Brussel is het geld op. Hopelijk gaan er opnieuw geen jaren overheen, want ondertussen staat het orgel te verkommeren. Alhoewel, toen tijdens de openmonumentendag een Nederlands bezoeker, fervent orgelist zo bleek, vroeg het orgel eens te mogen bespelen, bleek hij het een prachtig instrument te vinden, met een prachtige klank in een prachtig kerkgebouw. Zo horen we het ook eens van een ander.
Orgelisten en blazers
In het begin van de 19de eeuw is J. C. De Baets organist terwijl Philip Naessens koster is. Lange tijd worden de functies van koster en orgelist door verschillende personen uitgeoefend. In 1819 wordt De Baets onder meer betaald voor het “spelen van even loven in d’octave van de gelovige zielen, voor de jaergetydenachter de kerkwijdinhge, de feestdaegen, tien sacramentsmissen en het zaterdagse lof en sijn ordinairen dienst.”
Philippus Den Dauw, zoon van koster Bernardus, volgt De Baets op als orgelist en als hij in 1836 als koster wordt aan gesteld, is hij de eerste koster die ook organist is. Voor “het spelen van den orgel op alle hooge- en feestdagen” ontvangt hij 12,69 frank.
Marcel Temmerman, een zeer bekwaam muzikant, volgt Den Dauw op in 1877. Temmerman lijdt ook ‘Kunstijver’, het Adegemse zangkoor en ook is hij stichter van de Adegemse fanfare. Temmerman is verwant aan de Eeklose kostersfamilie Temmerman.
Raymond Tuypens wordt in 1893 een waardig opvolger van Temmerman. Tuypens was een virtuoos op het orgel en piano. Nauwelijks enkele maanden na zijn aankomst in Adegem leidt hij reeds een “Muziek- en Tooneelkundig avondfeest” van de Verenigde Vrienden. Bij zijn begrafenis in 1941 belicht pastoor Cocquyt het talent en de trouwe dienst van de overledene. Zoon Jozef volgt zijn vader ad interim op. Ook Jozef Tuypens is een talentvol muzikant, als dirigent van het A Capellakoor oogst hij zowel in Adegem als in de omliggende parochies veel succes.
Jozef De Baets wordt, na lang wikken en wegen, in 1942 door de kerkraad als koster aangesteld, tot verwondering van velen, want iedereen had gedacht dat Tuypens zijn vader definitief zou opvolgen. Jozef De Baets blijft tot in 1977 in officiële dienst, maar ook daarna blijft hij nog jarenlang de dienst verzekeren tot Jamie De Boel hem tenslotte in 1998 opvolgde. Merkwaardig is toch wel dat in 1977 de koster, de suisse, de kerkbaljuw, de klokluider en een onderpastoor uit het kerkelijk leven verdween. Vandaag heeft de kerk geen officiële koster meer.
Koster De Baets moest men een beetje kennen. Zo kwam ik een sop het dokzaal, en de koster zei: “Gij moet hier niet meer komen”, waarna hij onverstoord verder speelde en ik te verbouwereerd was om iets te zeggen. Na een paar akkoorden zei hij olijk: “Gij moet hier niet meer komen, want gij zijt hier al!”.
Tenslotte vermelden we nog de familie Blancke. Zonen ervan, onder andere Jozef Francies Blancke, waren nagenoeg de hele 19de eeuw de Adegemse orgelblazers. Bij de elektrificatie van het orgel raakte het blaaswerk in verval tot het tenslotte werd opgeruimd.
Hugo Notteboom
Bronnen
Parochiaal Archief Sint-Adrianus:
- Wedden en bezoldigingen van het personeel.
- Bouwdossier van de kerk, 1842-1859.
- Orgel:
- bestek voor de herstelling van het dokzaal, 1843;
- restauratie, dispositie, plannen, inhuldiging, 1942-1992;
- dossier voor de restauratie van het orgel, 1996-1998;
- dossier herstelling 2004.
- Betalingsbevelen: orgelist, orgelblazer, baljuw, onderpastoors, 1810-1860.
- FAUCONNIER en P. ROOSE, Orgels in Vlaanderen.
Illustraties
1
Algemeen beeld van het kerkschip met de preekstoel en het doksaal.